Bijenwas is het materiaal waar de honingbijen hun
raten mee opbouwen. Deze raten zijn zeskantige cellen en dienen als kraamkamer
en opslagruimte voor bijenvoedsel. De cellen worden desgewenst d.m.v. cel
deksels door de bijen dichtgemaakt. De cel deksels van cellen waar honing in
wordt opgeslagen maken de bijen luchtdicht d.m.v. puur bijenwas. De cellen
waarin zich de verpopte larven bevinden hebben cel deksels, die door de bijen
poreus zijn gemaakt en zodoende luchtdoorlatend zijn. In deze cellen verloopt
zich de ontwikkeling van ei tot bij.
Bijen hebben de neiging om spleten en kieren dicht
te kitten met een mengsel van bijenwas en propolis*
Chemisch beschouwd is bijenwas een complex geheel
van organische verbindingen, bestaande uit koolstof, waterstof, zuurstof en
kleine hoeveelheid stikstof. Samen zijn ze bij ons meer bekend als, verzadigde
koolwaterstoffen, organische zuren, alcoholen, en een klein percentage andere stoffen
w.o. pigmenten, propolis*, e.d. Eigenlijk kunnen we bijenwas nog het best
omschrijven als een stof dat opgebouwd is uit, esters, gevormd uit een alcohol
en een vetzuur. In bijenwas onderscheiden we enkele belangrijke esters:
· Myricine
(myricylpalmitaat) vormt het hoofd bestanddeel, zo’n 71 tot 76% van de
bijenwas. Deze witte, smaakloze stof smelt bij 72ºC en lost op in benzine.
· Cerine (11-12%)
bestaat vooral uit cerotinezuur en lost op in kokende alcohol.
Zuivere bijenwas wordt al eeuwen door de mensen als
een waardevol product beschouwd en door hen voor verschillende toepassingen
gebruikt.
Heden ten dage wordt bijenwas in zuivere vorm en/of
gemengd met andere (synthetische) stoffen o.a. toegepast in de industriële, religieuze,
artistieke, medische, en farmaceutische sectoren. Bijenwas wordt ook vaak
gebruikt om snoepjes, dropjes e.d. te glanzen. Jaarlijks importeert West-Europa
duizenden tonnen bijenwas uit vrijwel alle continenten van de wereld.
* propolis is een natuurlijke antibiotica,
door de bijen uit verzamelde harsen gemaakt, zie ook “propolis info” .
2. Het ontstaan van bijenwas
2. Het ontstaan van bijenwas
Bijenwas wordt door werksterbijen in
een bepaalde levensfase, geproduceerd. Normaal gesproken ontwikkelen bij
werksterbijen de “wasklieren” in de tweede levensweek en zijn die klieren het
best ontwikkeld tussen de twaalfde en de achttiende dag. Inactieve klieren
kunnen echter terug geactiveerd worden door bijv. intensief voedsel aanbod en
de aanwezigheid van (extra) bouwruimte.
Het achterlijf van een bij is uit 6 segmenten
opgebouwd, waarvan aan de buikzijde de 4 achterste tweedelig zijn. Ze bestaan
uit een achterste, sterk behaard deel en een voorste zacht, onbehaard deel. Dit
laatste ziet eruit als 2 ingezonken, spiegelgladde vlakken, die “wasspiegels”
worden genoemd. Hieronder liggen de cellen (wasklieren) die was kunnen
produceren.
Indien het achterlijf wordt gestrekt, dan worden de
wasplaatjes, hard geworden (gestolde) wasafscheidingen zichtbaar. Deze komen
als doorzichtige, ca. 0,5 mm² en niet meer dan 0,8 mg wegende plaatjes, tussen
de 4 laatste segmenten uit. Met de achterpoten strijken de bijen langs het
achterlijf en via de beharing en met behulp van de andere poten wordt het
wasplaatje uiteindelijk doorgegeven aan de monddelen (kaken), waar het met
speeksel vermengd en gekneed wordt voor de uiteindelijke toepassing. Het
afscheiden van wasplaatjes door de bijen, wordt door imkers ook wel, “was
uitzweten” genoemd.
Omdat een wasplaatje relatief laag van gewicht is,
moeten de bijen 1.250.00 van die plaatjes uitzweten om 1 kg was te produceren.
De aanvankelijk spierwit gekleurde was, kleurt in
een later stadium witgelig tot beigeachtig onder invloed van sterke
kleurpigmenten afkomstig uit stuifmeelpollen.
Om 1 gram bijenwas te produceren moet een bij ca
4,7 gram suikers (honing) consumeren. In ongunstige omstandigheden zal het
suikerverbruik zelfs nog veel hoger liggen. Haast alle imkers geven
teruggewonnen was in de vorm van kunstraat terug aan de bijenvolken, die
hierdoor minder energie behoeven te steken in het “was uitzweten” en zodoende
ook meer honing overlaten aan de imker.
Goede imkers zorgen er altijd voor dat hun
ratenbestand op tijd vernieuwd wordt. Raten waar larven zich in hebben verpopt
laten op den duur, door achterlating van poppenhuiden (chitinehuiden), minder
licht door, indien raat onvoldoende licht doorlaat, dient het nodig vervangen
te worden. De laatste jaren worden de raten in een veel eerder stadium
door imkers vernieuwd. Dit om virale bijenziekten buiten de deur te
houden.
De oude raten worden doorgaans d.m.v. een
zonnewassmelter, stoomwassmelter, of stoomwaspers omgesmolten, om in een later
stadium weer tot kunstraat - vellen of t.b.v. andere toepassingen te worden
verwerkt.
3. Eigenschappen van bijenwas
Bijenwas beschikt over talrijke en unieke
kwaliteiten. Tot nu toe is het onmogelijk gebleken om bijenwas met dezelfde
kwaliteitseigenschappen langs synthetische weg na te maken.
De natuur biedt de mens naast bijenwas ook nog
andere wassoorten, zowel van dierlijke als van plantaardige afkomst. Onder de
dierlijke was, vinden we bijv. de Chinese was, die geproduceerd wordt door het
mannetje van de familie van de schildluizen (Coccoidea). Een voorbeeld van een
plantaardige was is de Japanse was, die geoogst wordt uit de vruchten van de
Rhus succedanea. Ook verschillende Zuid – Amerikaanse tropische palmen brengen
via hun bladeren was voort, de zogenaamde “Carnaubawas”.
Tegenwoordig is grootschalig gebruik voor
industriële toepassing van was voornamelijk aangewezen op minerale was,
afkomstig uit de extractie van steenkool of distillatie van petroleum. Dit
product is meestal paraffine.
In chemisch opzicht is bijenwas een zeer stabiel
product. D.w.z. dat de eigenschappen van bijenwas nauwelijks degenereren, zodat
deze eeuwen behouden blijven. Daarvan getuigt o.a. de bijenwas die door de
Vikingen gebruikt werd voor het dichten van hun boten en die na ontdekking door
archeologen uitgebreid is onderzocht. Bijenwas weerstaat oxidatie, wordt
nauwelijks door zuren aangetast en is onoplosbaar in water.
Bijenwas is goed oplosbaar in terpentijn, ether,
chloroform en benzine. Koude alcohol heeft nauwelijks invloed op de was, maar
het lost wel de harsstoffen (afkomstig van propolis) goed op.
Natuurkundige eigenschappen van bijenwas:
1. Bijenwas
is in koude toestand een korrelig brekende en brosse massa, maar het is sterk
genoeg om enkele kilogrammen honing te dragen. Bij een temperatuur van ca. 35ºC
wordt de was soepel en goed kneedbaar.
2. Het smeltpunt
van zuivere was (bijv. zegelwas*) ligt tussen de 64ºC en 65ºC. Oude raat smelt
bij een iets hogere temperatuur. Het smeltpunt is beïnvloedbaar door de
aanwezigheid van onzuiverheden. De harsen die in bijenwas kunnen voorkomen,
doen het smeltpunt 1 tot 2ºC dalen.
3. De dichtheid
van bijenwas is ca. 0,96. Het is dus lichter dan water. De dichtheid wordt
groter bij lagere temperaturen. Dit betekent dat bijenwas bij lagere
temperaturen (dus ook bij stolling) zal krimpen.
4. Was is een
zeer slechte warmtegeleider, dus een goede isolator. Het isoleert veel beter
dan rubber of hars.
5. De kleur van
bijenwas kan variëren van (licht) geel tot beige of bruin. De geur herinnert
aan die van honing. De smaak is kruidig. Bij herhaaldelijk smelten of bleken
van de was, verzwakken geur en smaak, de dichtheid zal oplopen en de was wordt
brosser.
* Zegelwas, die ook wel zegeltjes was genoemd
wordt, is bijenwas die afkomstig is van dekseltjes van honingraten.
Alvorens honing te kunnen winnen moeten de raten worden “ontzegeld”. De
was afkomstig van het ontzegelen is doorgaans verse was en de meest zuivere en
kostbare bijenwas die imkers uit bijenvolken kunnen winnen.
4. Factoren die de bijenwas productie beïnvloeden
Een complex geheel van een aantal factoren is
verantwoordelijk voor de kwantiteit van de bijenwas productie. Vaak moet aan
een combinatie van verschillende voorwaarden worden voldaan alvorens
daadwerkelijk de wasproductie in positieve zin wordt bevordert.
M.a.w. als aan één of twee van de factoren wordt
voldaan, is het allerminst vanzelf sprekend dat er van een waarneembare
positieve resultaat spraken is.
Factoren die de productie van was beïnvloeden zijn:
1. De beschikbare
ruimte voor de bijen
Is er in een bijenwoning tijdens het broedseizoen
raatruimte vrij, dan zullen de bijen zich zeker als het om een volwaardig
bijenvolk gaat z.s.m. voor nieuwe raat zorgen. Immers, bijen hebben in het
seizoen een groeiend broednest nodig om te kunnen overleven. De bijen van een
zwerm, die een nieuwe woning hebben betrokken beschikken niet over raat. Het is
dus geen wonder dat veel van de bijen uit een zwerm zeer actieve wasklieren
hebben ontwikkeld. Imkers zijn goed op de hoogte dat de bijen van
(natuur)zwermen de snelste bouwers zijn van raten. Een experiment (Orösi Pal
1956) toonde aan dat een bijenvolk met bouwruimte, 66% van de bijen wasplaatjes
produceren tegen 53% van volken zonder bouwruimte.
2. Locatie van de
raatramen
De locatie is eveneens belangrijk. Naast het
broednest wordt raat sneller gebouwd dan op plaatsen verder van het broednest
af. Imkers die raten uit willen laten bouwen doen er dus verstandig aan om de
uit te bouwen ramen naast of tussen een broednest te plaatsen. Hierbij moet wel
rekening gehouden worden met het feit dat onderbreking van een broednest, van
de bijen extra energie wordt gevergd om het broednest op temperatuur te houden.
Bouw - en broedzorg -activiteiten moeten in harmonie door de bijen te
verhapstukken zijn.
3. Volksterkte
Een sterk volk kan over meer broed beschikken dan
een zwakker volk. Een sterk volk bouwt normaal gesproken ook sneller. Bovendien
zal zo’n volk in verhouding over meer bouwbijen beschikken en door hun sterkte
kunnen zij ook beter het klimaat in de woning regelen (zie ook punt: 7, “de
invloed van temperatuur”).
4. Het aantal jonge
bijen
In het broedseizoen zijn in een bijenvolk normaal
gesproken broed van alle stadia aanwezig. Veel jonge bijen zullen zich voor de
wasproductie inzetten. Om er achter te komen hoeveel jonge bijen zich voor de
wasproductie inzetten heeft Taranov (1959) experimenten uitgevoerd. In
bijenkasten van verschillende gewichten controleerde hij om de 12 dagen het
gesloten broed. Zo kende hij de hoeveelheid jonge bijen. Om de 5 dagen verving
hij 2 uitgebouwde kantramen (dat zijn ramen met raten aan de buitenkanten van
het broednest) door lege ramen. De uitgebouwde was werd gewogen. Onderstaande
tabel geeft de volgende resultaten:
Aantal jonge
bijen Wasproductie in
gr. Gemiddelde
wasproductie
in gr. per bij
1100 11,5 0,0141
1800 19,0 0,0105
3700 29,0 0,0078
5000 35,0 0,0070
wasproductie
in gr. per bij
1100 11,5 0,0141
1800 19,0 0,0105
3700 29,0 0,0078
5000 35,0 0,0070
Hieruit blijkt dat de wasproductie stijgt naarmate
er meer bouwbijen zijn. M.a.w. hoe sterker het bijenvolk, hoe meer raat wordt
geproduceerd. Maar in tegenstelling tot wat je zou verwachten, daalt het
gemiddelde individuele wasproductie, naarmate er meer jonge bijen aanwezig zijn
(zie tabel).
5. De
aanwezigheid van een koningin
De koning mag als een spil van het volk beschouwd
worden. Een goed functionerende koningin scheidt voortdurend een stofje uit die
men “feromoon” noemt. Dit stofje wordt door werksterbijen over het gehele volk
verspreid, zodat elk individuele bij de aanwezigheid van een koningin (door
imkers ook wel moer of moertje genoemd) kan vaststellen. Voldoende feromoon
voorkomt o.a. dat de bijen nieuwe koninginnen willen, of dat werksters zelf
eitjes leggen. De afwezigheid van een moer, maakt dat het broed zal slinken en
uiteindelijk zal verdwijnen en dat er minder tot geen behoefte is aan nieuwe
raat. De afwezigheid van feromoon remt de bouwdrift van de werksters.
6. De
hoeveelheid voedsel nectar (honing) en stuifmeel
Hoe meer nectar de bijen kunnen verzamelen, hoe
groter hun bouwdrift zal zijn. Overigens bezitten werksterbijen die gedurende
hun larven - stadium in een volk opgroeien met overvloedig stuifmeel, sterker
ontwikkelde wasklieren dan werksterbijen uit volken met weinig stuifmeel of
zelfs stuifmeelgebrek.
7. De invloed
van temperatuur
Bijen zijn allen in staat was uit te zweten als de
temperatuur hoog genoeg is. Bij temperaturen van ca 11ºC tot 15ºC, vindt geen
bouwactiviteit plaats. Tussen de 32ºC en 35ºC zullen de bouwactiviteiten
maximaal zijn. Indien de temperatuur hier te ver boven komt neemt de
bouwactiviteit weer af. Dit komt o.a. omdat dan meer bijen zich moeten
bezighouden met de koelregulatie van de leefruimte.
8. Andere
factoren
Naast de hierboven genoemde factoren zijn er nog
een aantal factoren die mogelijkerwijs de wasproductie kunnen beïnvloeden. De
kwaliteit van de verzamelde stuifmeelpollen. Stuifmeel bevat n.l. de bouwstenen
die nodig zijn om was te kunnen produceren. Sommige stuifmeelsoorten bevatten
veel en andere weer minder stoffen die noodzakelijk zijn voor de wasproductie.
Zo zal het theoretisch gesproken voor de bijen onmogelijk zijn om was te
produceren, indien de bijen uitsluitend over paardebloemen stuifmeel kunnen
beschikken.
De aanwezigheid van mannetjes bijen (darren) blijkt
stimulerend te werken voor de wasproductie.
5. Zuiverheid
van bijenwas
Bijenwas is een relatief kostbaar goedje.
Particulieren kunnen vaak maar moeilijk aan zuivere bijenwas komen. Dit komt
ook, omdat al jaren de aantallen imkers in Nederland (en daar buiten)
afneemt. In de bijenhouderij heeft men in het verleden menig keer getracht
om zuivere bijenwas met goedkope kunstwas (paraffine) te mengen, om hiervan
kunstraat te maken. De bijen weigeren echter met dit goedje raten uit te
bouwen.
Hoe kan men zuivere bijenwas van vervalste was of
namaakwas onderscheiden?
1. Reuk
Echte bijenwas heeft een typische lucht. Een lucht
die zich het beste laat omschrijven als eentje, die je in te verte associeert
met honing.
2. Optisch
Het breken van een blok was geeft de volgende
informatie: a) zuivere bijenwas heeft een breukvlak dat niet haaks is op het
oppervlak, maar enigszins schuin. De breuk van een pas gegoten bijenwasblok is
dof en fijnkorrelig. Een breuk van 2 tot 3 jaar oud bijenwasblok is dof en
grofkorrelig. Een glanzend breukvlak is een indicatie dat de was niet zuiver is
en dat het harsen bevat. Bij het snijden van een bijenwasblok wordt altijd een
glanzend snijvlak verkregen.
3. Testen
· Onoplosbaar
onzuiverheden in de bijenwas kan aangetoond worden door een stukje was in
terpentijn op te lossen. De onzuiverheden zullen na verloop van tijd bezinken.
· Vervalsingen
van zuiver bijenwas met paraffine of andere harde vetten is aan te tonen door
het soortelijk gewicht (s.g.) te controleren. Men moet dan wel over een stukje
echte zuivere bijenwas beschikken. In een beker met water legt men het stukje
te onderzoeken was en een stukje (liefst even groot) stukje zuivere bijenwas.
Men voegt hierna langzaam alcohol (s.g. 0,8) toe tot de zuivere was begint te
zinken. Als het andere stukje blijft drijven, dan is het vervalst met paraffine
(s.g. 0,813) of andere harde vetten.
· De
aanwezigheid van harsen in bijenwas kan aangetoond worden door was te smelten
in water met een paar druppels zwavelzuur. De harsen die uit etherische oliën
zijn gevormd zullen de gesmolten was rood kleuren. De rode kleur is sterker
naarmate er zich in de was meer hars bevindt.
· Smeltpuntcontrole.
In een pannetje met water legt men een stukje zuivere bijenwas en een verdacht
stukje was (liefst van gelijke grootte). Het water wordt nu langzaam opgewarmd
tot de zuivere bijenwas begint te smelten. Als het verdachte stukje vroeger of later
smelt, dan bevat het vreemde vette stoffen.
Een nauwkeurige controle wordt verkregen door de
smeltpuntvaststelling naar Shukoff. Bij deze methode wordt een glazen
proefbuisje aan een thermometer vastgemaakt. Het buisje wordt met
schilvers van een verdacht stukje bijenwas gevuld. Dit alles wordt in water
geplaatst dat langzaam opgewarmd wordt. Zodra de was begint te smelten, moet de
temperatuur worden afgelezen. Via smeltpunttabellen kan de vermoedelijke
samenstelling bepaald worden.
- Dierlijk Bijenwas 64ºC
Bijenwas gebleekt 66ºC
- Afkomstig van dierlijke Stearine 48-56ºC
vetten
- Plantaardig Carnauba-was 80ºC
- Mineraal Paraffine
vloeibaar 40-50ºC
Paraffine
kneedbaar 50-60ºC
Paraffine
hard tot 105ºC
Bijenwas gebleekt 66ºC
- Afkomstig van dierlijke Stearine 48-56ºC
vetten
- Plantaardig Carnauba-was 80ºC
- Mineraal Paraffine
vloeibaar 40-50ºC
Paraffine
kneedbaar 50-60ºC
Paraffine
hard tot 105ºC
· Indien
je vloeibare zuivere bijenwas met
een weinig soda -oplossing (bijv.
natriumhydroxide) mengt, zal de was
verzepen. Vervangingsstoffen verzepen
onvolledig of helemaal niet.
een weinig soda -oplossing (bijv.
natriumhydroxide) mengt, zal de was
verzepen. Vervangingsstoffen verzepen
onvolledig of helemaal niet.
4. Andere
(chemische) onzuiverheden in de bijenwas
Vanaf 1983 is in vrijwel geheel West -Europa een
mijtenziekte (varroatose) uitgebroken. Varroatose wil zeggen dat de bijenvolken
door varroa -mijten worden geparasiteerd. Deze mijten vermenigvuldigen zich in
het bijenbroed, houden zich in leven met bijenbloed en brengen ziekten, o.a.
virusinfecties over. De meeste imkers bestreden de mijten middels toegelaten,
maar ook niet toegelaten chemische bestrijdingsmiddelen. Veel van die middelen
zijn niet afbreekbaar en hopen zich op in vetten. Bijenwas is ook een vet waar
deze chemisch middelen zich in kunnen ophopen. Onderzoekingen hebben
uitgewezen, dat sommige partijen bijenwas residuen van deze middelen bevatten.
Gelukkig dat na de laatste eeuwwisseling de varroamijten resistent zijn
geworden van de meeste van die middelen en dat (hoewel die middelen niet uit de
handel zijn genomen) imkers gedwongen zijn om milieuvriendelijker middelen te
gaan gebruiken om effectief de mijten te bestrijden. Toch doet men er goed aan
om was t.b.v. zalven en andere farmaceutische middelen te betrekken bij imkers
die nooit chemische middelen hebben gebruikt om ziekten in de bijenvolken te
bestrijden. Biologische imkers en/of biologische dynamische imkers zijn helaas
wel sterk in de minderheid.
6. Schadelijke insecten voor bijenwas
De grootste vijanden voor de bijenwas zijn de
wasmotten. In onze streken komen 2 soorten wasmotten voor, t.w. de kleine
wasmot (Achroia grisella Frabricius) en de grote wasmot (Galleria mellonella).
Het vrouwtje van de wasmot legt na de paring 400 tot 1800 eitjes in de
verborgen hoekjes en gaten van de bijenkast en raten. Na een tiental dagen
worden de witte of gelige larfjes geboren. Zij boren zich in de raat en vreten
zowat alles aan wat zij vooral aan was op hun weg vinden. Uit de kopklieren
scheiden ze een vloeistof af waarmee ze kleine, klevende webben spinnen. De
raat wordt door de gangen, die door de wasmot larven zijn uitgevreten vaak
onherstelbaar tot geheel compleet vernield.
De meest toegepaste en (waarschijnlijk)
effectiefste methode om de wasmotten te bestrijden is d.m.v. ijsazijn. Dit is
eigenlijk gewoon geconcentreerd technisch azijnzuur, gewoonlijk verkrijgbaar
bij apotheek of drogist.
De (tijdelijk) ongebruikte raten worden in
afgesloten (bijen)kasten opgeslagen. Boven op de raten wordt een schaaltje met
ijsazijn geplaatst, eventueel met een vloeipapier er in, om de verdamping ervan
te bevorderen. Omdat ijsazijn damp zwaarder is dan lucht zal de ruimte
bezwangerd raken met ijsazijn damp, die dodelijk is voor de larven en volwassen
wasmotten.
Bij het toepassen va ijsazijn dient wel rekening
gehouden te worden met de veiligheidsaspecten, omdat het vloeistof en de damp
schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
Een biologische methode om de wasmotten te
bestrijden is het product B-401 van fabrikant Sandoz. Het bevat sporen en
proteïnekristallen (delta-endotoxine) van de bacterie, Bacillus thuringiënsis.
B-401 wordt in verdunde toestand (5%) gelijkmatig verneveld over het volledige
raatoppervlak. Indien de larven van de wasmot deze sporen opnemen, komt delta
edotoxine vrij, waardoor ze na 3 tot 5 dagen afsterven. B-401 is niet
gevaarlijk voor de bijen en het bijenbroed.
7. Voorzorgsmaatregelen bij werken met
bijenwas.
· Vermijdt
te allen tijde dat bijenwas rechtstreeks in contact komt met een open vlam of
sterke hittebronnen. Dit i.v.m. brandgevaar.
· Vanaf
120ºC verliest bijenwas zijn eigenschappen, dat gaat gepaard met veel
rookontwikkeling. Om dergelijke oververhitting en hiermee brandgevaar te
voorkomen moet bijenwas altijd “au Bain Marie” gesmolten worden.
· Het
water waarin in voorkomende gevallen bijenwas in wordt gesmolten dient kalkvrij
te zijn. Schoonregenwater is dus geschikter dan kraanwater.
· Herhaaldelijk
smelten van bijenwas bij (te) hoge temperaturen resulteert in het donker worden
van de was.
· Verkleuring
ontstaat ook bij het smelten van bijenwas in een zinken, koperen of een niet
gegalvaniseerde ijzeren pan. RVS - of inox -pannen zijn betere alternatieven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik ben heel benieuwd of je deze informatie kunt gebruiken. laat het eens weten via deze reactie.